Nog maar 1.200 kilometer, jongens!”, roep ik quasi opgetogen richting achterbank als ik de zwarte Toyota de oprit afrij. De vering van de tot de nok volgepakte auto kraakt en achter mij klinkt een zucht in drievoud. Ik kijk achterom en zie de gelaten blik van mijn oudste zoon. Naast hem zijn zusje van elf, die tussen haar zestienjarige tweelingbroers in zit. “Is er ook snoep?”, hoor ik als we de straat nog niet uit zijn.
Het is rustig op de weg. Het gladde Nederlandse asfalt glijdt onder ons vandaan. ‘We are going on a summer holiday’, schalt het door de ruime gezinswagen. Op de bijrijderstoel probeert mijn vrouw mee te neuriën met deze knijter uit de eighties, maar dan in een compleet andere toonsoort. “Moét dat?”, hoor ik mijn dochter vertwijfeld uitroepen. Ze luistert misschien niet altijd, maar hoort kennelijk als de beste.
Dat Nederland en België sinds 1830 verschillende landen zijn, valt onderweg goed te merken. Pal op de grens met onze zuiderburen houdt het zoevende Nederlandse asfalt op en zijn het ineens Vlaamse betonplaten waarover ik de zwarte Toyota chauffeur. In de achteruitkijkspiegel zie ik drie hoofden schokken bij elke nieuwe betonplaat. “Je blijft er wél lekker wakker bij”, probeert mijn lief de moed er maar in te houden.
Eenmaal in Frankrijk is het gedaan met opschieten. Getoeter, tolpoortjes, vrachtverkeer. En Fransen. Heel veel Fransen. Vooral na de tolpoortjes vinden die het lastig om weer tussen de witte lijnen te gaan rijden. Na vijf bijna-aanrijdingen reageer ik al nauwelijks meer. Alles went. Kennelijk. Behalve de Vlaamse betonplaten dan. Die dreunen nog na in mijn hoofd. “Lang leve de paracetamol”, mompel ik, terwijl ik een dubbele dosis achterover gooi.
“Kijk jongens, het is nog maar honderdvierendertig kilometer”, roept mijn vrouw enthousiast. “We zijn er bijna.” Het klinkt alsof ze wil dat het waar is. Drie rollen Fruittella en vier uur later rij ik dan toch eindelijk mijn zwarte Toyota de camping op. Ik parkeer hem voor Chalet 31. Dat is Frans voor te krappe stacaravan voor veel te veel geld. Als ik buiten sta met de eerste bagage in mijn hand, voel ik een druppel. “Goh, net als thuis”, zegt zoon 2. De vakantie kan beginnen. Vive la France!