n ons landje staat de bouw nooit stil, ook niet in tijden van lockdown, avondklok, bouwklok. Vasthoudend als een Jehova Getuige op een druilerige zaterdagmorgen werkt de bouwvakker gestaag door. Op de vleugels van baarlijk vakmanschap waait zijn geest vanuit iedere bouwkeet. Uitsluitend wanneer de mortel in de speciekuip de vorm aanneemt van een ijsschots valt de troffel stil.
Bij het krieken van de dag arriveren ronkende busjes op de bouwplaats. Ze braken stoere kerels uit - nog altijd domineren mannen de bouwwereld - zeulend met gereedschap.
Zodra ze het bouwskelet betreden, vindt de meest elementaire daad plaats: het strategisch plaatsen van de transistor. Eerst wanneer trommelvliesgeselende piratenherrie aan het apparaat ontstijgt, kan het werk beginnen.
Vervolgens waaiert het werkvolk als een sprinkhanenzwerm uit over het geraamte.
Gehelmde opperlieden in sleetse spijker- broek buigen zich over cementbalen, waarbij glinsterende bilspleten een decolleté bieden waar Kim Holland van zou watertanden. Met imponerende spierkracht slingeren ze de schurende zak op de schouder en bestijgen er een gammele steiger mee. Ze worden opgewacht door troffelmannen die bakstenen stapelen langs een touwtje met de precisie van een Zwitsers horloge. Vanwege het teringlawaai is verbaal contact onmogelijk. In plaats daarvan wordt op Indiaanse wijze gecommuniceerd: met handgebaren, gelaatsuitdrukkingen en rooksignalen uit saffies.
Een verdieping lager spijkeren mannen met timmermansoog en potlood achter het oor erop los. Deze vaklieden hebben hun eigen ethos, dragen geen spijkerbroek maar een vaalgrijze overall met om hun middel een riem met gaten, lussen en een buidel waaraan een kangoeroe het syndroom van down(under) zou overhouden.
Verderop in de bouw janken slijptollen, betonboren, cirkelzagen. Lieden met schermen voor hun ogen stuwen vonkenregens omhoog. Kabels, snoeren, leidingen verdwijnen miraculeus in de wanden.
Daar waar het ruwe werk is geklaard, duiken witte overalls op. Stukadoors en schilders beeldhouwen en schilderen alsof het de restauratie van de Mona Lisa betreft.
Tussendoor draaien de mannen sjekkies, fluiten naar mooie meiden en dromen van verboden vruchten.
Na het verzwelgen van kuch en koffie gaan ze opnieuw aan de slag, waarna om exact 16.15 uur de transistor tot zwijgen wordt gebracht. In de oorverdovende stilte vallen hamers neer, komen troffels tot rust en verdrinken verfkwasten.
De mannen rapen hun spullen bijeen en hijsen zich weer in het busje. Terwijl de wakkerste achter het stuur kruipt, doen de anderen een dutje en stallen hun kostbaarste gereedschap: gouden handen.