Iedereen kan wel iéts”. De schooldecaan kijkt me over zijn leesbrilletje uitnodigend aan. Alsof hij zeggen wil: vertel mij nou maar eens even wat jíj in je mars hebt. Ik pluk wat aan het donshaar op mijn bovenlip en tuur peinzend naar de grond. Tussen de bruine tapijttegels. Alsof daar het antwoord te vinden is. Ik heb geen idee. Ik ben vijftien. Wat kan ik eigenlijk? Ik heb twee linkerhanden, beschik niet over een wiskundeknobbel en heb een hekel aan economie en aan cijfers in het algemeen. En alle andere vakken vind ik eigenlijk ook stom. Meisjes vind ik dan weer wél leuk. Maar om dáár nou mijn werk van te maken.
De zaal van het Utrechtse academiegebouw zit vol mensen. Het opgewonden geroezemoes overstemt het knorren van mijn maag. Ik kreeg vanochtend niets door mijn keel. Van de spanning. Vreemd, want het zit erop. Ik ben 25. Net klaar met zes jaar Nederlandse taal- en letterkunde. Vandaag krijg ik mijn diploma. Afgestudeerd neerlandicus. Toe maar. Klinkt heel wat. Misschien is het dat ook wel. Ik kijk in de zaal. Ik zie mijn vader en moeder zitten. Trots. Als de toespraken zijn geweest laat ik mijn ouders het diploma zien. “Goed gedaan jongen”, knipoogt mijn vader. Hij knijpt nét iets te hard in mijn hand.
Ik hou de ladder stevig vast. Met twee handen. Stel je voor dat de buurman hier straks naar beneden sodemietert. Als een klimgeit klauterde hij zojuist naar boven, om even later met speels gemak de dakpannen aan de kant te schuiven en de dakkapel te inspecteren. Er is lekkage. En ik heb geen idee. De buurman wel. Die kan dingen. Maken en repareren. En ik hou de ladder vast. Nu komt de buurman weer naar beneden. Ik maak een verontschuldigend gebaar. Om zoveel onkunde van mijn kant. “Ach, ie kunt weer mooie stukkies schriem”, klinkt het uit zijn mond. En zo is het.